Bevolkingsdaling en de effecten op de bereikbaarheid en de mobiliteit in Nederland

Er bestaat een relatie tussen bevolkingsdaling enerzijds en de bereikbaarheid van voorzieningen en de mobiliteit van inwoners anderzijds. De mobiliteit per inwoner – en vooral de onderwijsmobiliteit – groeit in krimpgebieden, terwijl deze in de groeigebieden iets lijkt af te nemen. Duidelijk is wel dat inwoners van gebieden waar de bevolking krimpt, momenteel (het jaar 2015) niet aantoonbaar meer kilometers afleggen dan inwoners van gebieden waar de bevolking groeit. Dat concludeert het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid in het document “Bevolkingsdaling en de effecten op de bereikbaarheid en de mobiliteit in Nederland”

In deze verkennende en agenderende studie heeft het KiM de nabijheidsstatistiek van het CBS (jaar 2008 en 2015) en het Onderzoek Verplaatsingen in Nederland (OViN) (2005 en 2015) gebruikt om hier inzicht in te krijgen.

Verschillen tussen gebieden met en gebieden zonder bevolkingsdaling

In de periode 2008-2015 is de afstand tot voorzieningen in de (perifere) krimpgebieden iets sterker toegenomen dan in de overige niet-stedelijke en in de stedelijke gebieden. Dit geldt vooral voor de gemiddelde afstand tot supermarkten, de dagelijkse winkelvoorzieningen en de basisscholen. Ook neemt in de krimpgebieden de totale mobiliteit (kilometers/inwoner tussen 2005 en 2015) beperkt toe, terwijl deze in de groeigebieden licht daalt. Deze toename geldt voor bijna alle leeftijdscategorieën. Voor groeigebieden is het beeld meer gemengd: het aantal kilometers is licht afgenomen voor mensen tussen de 18 en grofweg 50 jaar. Voor mensen boven de 60 jaar neemt de mobiliteit overal in Nederland duidelijk toe. De modal split is voor de twee typen gebieden in grote lijnen vergelijkbaar, waarbij in de krimpgebieden het aandeel autoverplaatsingen en in de groeigebieden het fietsgebruik relatief iets groter is. Tussen 2005 en 2015 is hierin weinig veranderd. Het valt op dat in het jaar 2015 de verschillen in het aantal afgelegde kilometers tussen inwoners van gebieden waar de bevolking daalt dan wel groeit, klein zijn. Dit ondanks de beperkte groei in afgelegde kilometers per inwoner in gebieden met bevolkingsdaling tussen 2005 en 2015.

Verschillen tussen stedelijke en rurale gebieden

De ruimtelijke configuratie lijkt een belangrijke verklarende factor te zijn voor de afstand tot voorzieningen. Zo is de gemiddelde afstand tot voorzieningen in de laagstedelijke gebieden groter dan in de steden  (peiljaar 2015). In de perifere rurale krimpgebieden in bijvoorbeeld Groningen, Drenthe, Friesland en Zeeland zijn deze afstanden zelfs nog groter. Daarnaast is in de niet-stedelijke gebieden (zowel krimp als groei) tussen 2005 en 2015 de onderwijsmobiliteit duidelijk toegenomen (meer dan 15 procent). Deze groei heeft mogelijk deels te maken met de grotere afstanden tot de basisscholen in de rurale gebieden.

Vervolgonderzoek

Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of de hogere mobiliteitsgroei per hoofd van de bevolking in de krimpgebieden zal doorzetten en voor welke reismotieven (bijvoorbeeld woon-werk, winkelen, visite en onderwijs) dit het geval is. Verder kan toekomstig onderzoek zich onder meer richten op de beleving van de bereikbaarheid en op de percepties van de mobiliteit. Inwoners van een gebied waar de bevolking krimpt, hoeven de mogelijk grotere afstanden die zij moeten afleggen namelijk niet als probleem te ervaren.