Verkenning onderzoeksmogelijkheden risico-opslag in discontovoet voor transportinfrastructuurprojecten met vaste, verzonken kosten

In deze verkenning gaat het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) in op de mogelijkheden van een betere (kwantitatieve) onderbouwing van de hoogte van de discontovoet voor transportprojecten met een groot aandeel vaste, verzonken kosten. Momenteel wordt op advies van de Werkgroep discontovoet 2020 een vuistregel gehanteerd voor het vaststellen van de afwijkende discontovoet voor dit type projecten. We gaan in deze verkenning na of dit beter kan.

We hebben ons voor een antwoord op deze vraag verdiept in publicaties over risicowaardering in de Nederlandse discontovoet vanaf circa 2003. Daarbij hebben we opgezocht wat daar over de berekening (transport)infrastructuurspecifieke risico-opslagen wordt vermeld. Daarnaast hebben we gezocht naar publicaties die een overzicht bieden van internationale afspraken omtrent de risico-opslag specifiek voor transportinfrastructuur, en zo mogelijk over de wijze van berekening. De resultaten van de verkenning zijn toegelicht en besproken in de nieuwe Werkgroep discontovoet (2025). Over een eventuele nadere invulling in vervolg op deze verkenning zullen daar besluiten genomen worden.

Conclusies

De conclusies van de verkenning zijn:

  • Er zijn op basis van literatuur argumenten om af te wijken van de standaard risico-opslag om uitdrukking te geven aan een hoger risicoprofiel voor fysieke investeringen, waaronder transportinfrastructuur. Er is in de literatuur echter geen kwantitatieve onderbouwing gevonden van de specifieke hoogte van de gecorrigeerde bèta (0,8 en 1,2) van de werkgroep discontovoet 2020. Daarmee is de gemaakte keuze vatbaar voor commentaar. Dit geldt ook voor iedere andere aanname, inclusief een bèta van 1,0. 
  • Op basis van de uitgevoerde verkenning zien wij geen methode die met een relatief beperkte onderzoeksinspanning tot een robuuste berekening kan komen, geschikt voor meerdere typen (transport)infrastructuur. Voor grotere projecten lijkt een projectspecifieke berekening wel mogelijk.
  • Ondanks het uitblijven van een kansrijke methode voor kwantificering voor groepen projecten zijn er wel verbetermogelijkheden. Er kan meer ruimte gegeven worden aan de onzekerheden in het hanteren van de bèta's, bijvoorbeeld door te werken met een bandbreedte of gevoeligheidsanalyse. Daarnaast valt ons op dat van de oorspronkelijke ideeën uit het rapport van de Commissie Risicowaardering (2003) en de aanvulling leidraad OEI (2004) over het structureel beschrijven van risico's, niet zoveel meer terug te vinden is in recentere MKBA's. De Quantified Risk Analysis van de UK kan wellicht als inspiratie werken voor een kwalitatieve beschrijving, die meer recht doet aan de noodzaak om risico's in te schatten.