Blog: De voorbankgeneratie

Weblog

Praten gaat vanzelf. Toch hebben we het ooit moeten leren. Kinderen maken zich stap voor stap steeds meer woordjes eigen. De orthopedagoog Liesbeth Schlichting volgde de grammaticale ontwikkeling van kinderen en ging na welke vijftig woorden ze het meest gebruiken. Wat denkt u, is dat wellicht ‘mama’? Nee. ‘Papa’ dan? Ook niet. En ‘koekje’ en ‘pop’ staan evenmin aan de top. Het meest gebruikte woord is ‘auto’.

Vierjarige autoliefhebbers

Deze bevinding is meer dan een grappig weetje. Het laat zien dat de auto al op heel jonge leeftijd ons leven binnendringt. Over hoe dat in zijn werk gaat is nog steeds verrassend weinig bekend. Met name Nederlands onderzoek is schaars. Alleen de sociaal en cultureel antropoloog Helen Kopnina (Universiteit Leiden) verdiepte zich rond 2010 in de mening van Amsterdamse schoolkinderen. De meeste kinderen, tussen de zeven en tien jaar oud, gaven aan dat ze later (wellicht) een auto wilden bezitten. Ook enkele andere West-Europese studies laten zien hoe socialisatieprocessen hun sporen nalaten. Ouders geven hun normen en waarden door aan hun kinderen en daar zitten ook oordelen bij over vervoermiddelen. Maar niet alleen de ouders dragen normen over, dat geldt ook voor de school, de media (mede gevoed door de auto-industrie) en de vriendjes en klasgenootjes.

Het onderzoek laat zien dat de auto voor veel kleine kinderen al een vanzelfsprekend vervoermiddel is. Kinderen van vier jaar oud kunnen al aangeven welke auto’s ‘beter’ of ‘duurder’ zijn dan andere auto’s. Ook leggen de kinderen een relatie met status. Zo worden oude mensen geassocieerd met het openbaar vervoer (de bus) en succesvolle mensen met prestigieuze automerken, zoals Porsche en BMW. Kinderen van zes jaar oud kunnen al het merk en model noemen van de gezinsauto.

Allemaal een Ferrari

In Engeland is onderzoek gedaan naar kinderen in de leeftijd van 9-11 jaar. De kinderen hielden een dagboekje bij, vulden een vragenlijst in en een deel deed mee aan focusgroepen. De kinderen werd gevraagd hoe zij aankeken tegen verschillende vormen van vervoer. Zo gaven ze antwoord op de vraag ‘ik zou prima kunnen leven zonder …’. Waarbij ze konden oordelen over bus, auto, lopen, fietsen, trein, schoolbus en deelauto. Veel kinderen geven dan aan dat ze niet zonder auto kunnen. Bepalend daarbij is of het gezin over een of meer auto’s beschikt. Heeft het gezin een auto, dan geeft driekwart van de kinderen aan dat ze niet zonder dit vervoermiddel zouden kunnen leven. Bij kinderen die zonder auto opgroeien ligt dit percentage, met 50%, een stuk lager. De kinderen werd ook gevraagd of ze later een auto wilden bezitten en zo ja, welke. Bijna alle kinderen wilden als volwassene een auto en bijna 70% noemde daarbij dure merken, zoals Ferrari, Porsche, Jaguar en BMW.

Sleutelrol voor de school

Socialisatieprocessen bepalen hoe kinderen tegen vervoermiddelen aankijken en de mate waarin ze van die vervoermiddelen denken afhankelijk te zijn. Het gevoel van auto-afhankelijkheid ontstaat al op zeer jonge leeftijd. De liefde voor de auto wordt van generatie op generatie doorgegeven. De onderzoekers die zich in de socialisatieprocessen verdiept hebben, zien het als een proces dat loopt van bewonderen naar bezitten en uiteindelijk verslaving.

Natuurlijk is er meer dan alleen “socialisatie”. Ook andere prikkels maken de auto populair. Kinderen worden mede gevormd door wat ze om zich heen zien, zoals straten vol auto’s en ze zijn sowieso gefascineerd door alles wat rijdt. Dat neemt niet weg dat onderwijs, opvoeding en reclame een positieve boodschap over de auto uitzenden. En wie er iets aan wil doen moet van goede huize komen. De autocultuur is immers in alle poriën van de samenleving doorgedrongen. Is er dan geen enkele hoop? Wordt de achterbankgeneratie vanzelf de voorbankgeneratie?

De wetenschappers zoeken de oplossing vooral in innovatieve campagnes, onderwijs en het aanbieden van een goede fiets- en ov-infrastructuur. Al op jonge leeftijd zouden kinderen moeten leren dat de auto ook negatieve kanten heeft. Daarnaast wordt geopperd dat scholen het lopen en fietsen zouden moeten stimuleren. Niet met de auto, maar lopend of fietsend naar school en schoolreisjes zouden niet alleen met de bus, maar ook met de trein moeten worden ondernomen.

Het zal niet meevallen maar wellicht gaan er dan na verloop van tijd veranderingen ontstaan in de eerste vijftig woorden die kinderen leren. In de lijst die Liesbeth Schlichting samenstelde staat niet alleen ‘auto’, maar ook ‘fiets’. Het woord ‘fiets’ bungelt weliswaar onderaan het lijstje (de kinderen gebruiken het woord auto driemaal zo vaak als fiets), maar het is wel een van de eerste woorden die Nederlandse kinderen gebruiken. Wellicht evenaart ‘fiets’ ooit ‘auto’ en wie weet dringt ook ‘lopen’ ooit de top vijftig binnen.